Interviews

Pablo Tittonel: "Alleen met biologische landbouw kunnen we de wereld voeden"

in: De Kleur van Geld, 2015

De gangbare landbouw kan de wereld niet voeden. “Dat lukt alleen als de vele kleinschalige boeren, vooral in ontwikkelingslanden, biologisch gaan werken”, zegt hoogleraar Pablo Tittonell.

De opbrengst van een hectare biologische landbouwgrond is gemiddeld 20 procent lager dan die in de gangbare, intensieve landbouw. “Voor sommigen is dat een bewijs dat we niet zonder geïndustrialiseerde landbouw kunnen om de groeiende wereldbevolking te voeden”, zegt Tittonell, hoogleraar landbouwecologie in Wageningen. “Maar ik trek precies de tegenovergestelde conclusie.”

“Want dat verschil van twintig procent is eigenlijk opvallend klein. Zeker als je bedenkt dat wereldwijd het overgrote deel van de uitgaven aan landbouwonderzoek naar de reguliere landbouw gaat. Als we meer zouden investeren in het innoveren van biologische landbouwmethoden, is de achterstand in opbrengst om te zetten in een voorsprong. We zouden in moeten zetten op ecologisch intensiveren: het opzetten van intensieve en productieve landbouw, maar dan op een ecologisch verantwoorde manier.”

Variatie

We produceren op zich genoeg voedsel om de wereld te voeden, zegt Tittonell. “Er is echter een probleem als het gaat om de kwaliteit van het voedsel. Een gezonde maaltijd is een gevarieerde maaltijd. Op wereldschaal produceren we echter niet van alle soorten voedsel genoeg om iedere wereldburger van gevarieerd voedsel te voorzien. Rood vlees bijvoorbeeld wordt in overvloed geproduceerd: bijna 570% van de hoeveelheid die we met z’n allen nodig hebben. Maar groente en vooral fruit, verbouwen we te weinig. Consumenten kunnen, door in de winkel bewust te kiezen, een meer gevarieerde productie stimuleren.”

Een ander probleem als het gaat om het voeden van de wereld, is de onevenwichtig verdeling van de voedselproductie, zegt Tittonell. “Er is hoge productie in het Westen. Daar kan de landbouw dus wel wat minder intensief. Dat spaart het milieu. Anderzijds wordt er te weinig geproduceerd in grote delen van Afrika en Azië. 870 miljoen mensen op aarde zijn ernstig ondervoed.”

Om de wereldbevolking te voeden, is het belangrijk om het voedsel daar te produceren waar het wordt geconsumeerd. Tittonell: “De groei van de voedselproductie moet vooral komen van kleinschalige boeren in ontwikkelingslanden. Lokale productie maakt mensen minder afhankelijk van kwetsbare aanvoerlijnen en stijgende prijzen op de wereldvoedselmarkt. Ontwikkelingslanden zouden ecologische principes kunnen toepassen. Daarmee garanderen ze een gezond landbouwsysteem dat ‘eeuwig’ mee kan, en de bodem en het ecosysteem versterkt in plaats van uitput.”

Gezonde bodem

Verder gaan op de weg van de reguliere, intensieve landbouw is op langere termijn onhoudbaar. Tittonell: “Zo wordt veel kunstmest gebruikt in de reguliere landbouw. Dat betekent een grote aanslag op de bodemkwaliteit. Terwijl juist een gezonde bodem onmisbaar is bij het garanderen van de toekomstige voedselvoorziening. Een veerkrachtige bodem is gevarieerd in samenstelling, en bevat organisch materiaal.”

Juist de biologische landbouw versterkt de bodemstructuur, door gebruik van compost en dierlijke mest. Tittonell: “Als je veel kunstmest gebruikt, werk je tegen de natuur in. Op lange termijn blijft er een schrale en weinig productieve grond over. Biologische landbouw werkt daarentegen met de natuur mee. Dat is echt de weg vooruit.”

Tobias Reijngoud, 2015

Bas Haring: Geld is een relatie

gepubliceerd in De Kleur van Geld, juni 2013

download dit artikel in pdf

“Geld is macht. Wie spaargeld heeft, heeft invloed. Want hij kan bepalen wat er met dat geld gebeurt en welke ondernemers en initiatieven ermee gefinancierd worden. Daarom is het tamelijk ontluisterend dat zoveel mensen hun spaargeld wegzetten bij banken die volstrekt niet helder zijn over wat ze financieren. Die spaarders laten zich hun macht uit handen slaan.” Dat zegt Bas Haring: schrijver, filosoof en bijzonder hoogleraar ‘Publiek begrip van wetenschap’ aan de Universiteit Leiden. Daar zet hij zich in voor het breed toegankelijk maken van wetenschap.

Haring: “Als spaarder heb je een morele verantwoordelijkheid als het gaat om het aanwenden van je macht. Die verantwoordelijkheid is onverbrekelijk verbonden met je geld. Wie wél spaargeld heeft maar niets met zijn macht wil doen, moet zijn euro’s thuis onder zijn matras stoppen. Maar zodra hij naar een bank gaat en zo zijn geld beschikbaar stelt aan ondernemers die geld nodig hebben, zou hij moeten nadenken over de vraag wat er met zijn geld moet gebeuren. Ik ben blij dat er duurzame banken zijn die transparantie hoog in het vaandel hebben staan en aan hun spaarders laten zien wat ze met ‘hun’ spaargeld doen.”

Inspireren

Die banken en hun klanten kunnen anderen inspireren tot dezelfde helderheid, denkt Haring. “In die zin is klein het nieuwe groot. Ik ben erg gecharmeerd van die stelling. Toch is het naïef om te verwachten dat de grote meerderheid van banken en spaarders hun gedrag zal veranderen, alleen vanwege inspirerende voorbeelden van kleinere, transparante banken. De overheid zou die openheid via wetgeving moeten stimuleren. Anders kunnen we heel lang wachten op grootschalige verandering. Klein is niet genoeg. Zo sceptisch moet je zijn.”

Geld is abstract. Haring: “Het is een briefje met een getal erop. Of nog abstracter: het is een getal op je computerscherm. Die abstractie kan ertoe leiden dat mensen zich niet meer verantwoordelijk voelen voor wat er met hun geld gebeurt. Abstractie is immers niet invoelbaar. Juist daarom is transparantie van banken zo van belang. Want door de relatie helder te maken tussen de spaarder, zijn geld en de ondernemer die dat geld leent, wordt geld weer concreet. Wie geld naar een bank brengt, helpt iemand anders. Geld is een relatie. Een transparante bank laat dat zien.”

Kinderen en kleinkinderen

In de ogen van Haring onderscheiden duurzame banken zich niet alleen doordat ze helder zijn over wat ze met hun spaargeld doen. “Het andere kenmerk is hun gerichtheid op de lange termijn”, zegt de filosoof. “Ze kijken niet alleen naar investeringen en financieringen die nú winst opleveren, maar houden rekening met de vraag wat de bredere effecten zijn van hun handelen. De belangen van onze kinderen en kleinkinderen zijn verankerd in hun besluitvorming.”

Dat zouden andere banken ook moeten doen, meent Haring. “Maar ook hier geldt: je verandert het gedrag van het gros van de banken niet wanneer je het alleen laat aankomen op inspirerende, relatief kleine voorbeelden. Ik vrees dat we voor een brede verandering hogere machten moeten aanspreken. De overheid zou van banken moeten eisen dat ze de langetermijneffecten in hun financieringsbesluiten meenemen. Of in elk geval helder zijn over de positieve en negatieve gevolgen van hun handelen op de lange termijn.”

Vergeet niet dat de overheid van óns is, zegt Haring. “Ondanks veelgehoorde klachten over de grote afstand tussen burger en politiek, denk ik dat de overheid in dit land toch tamelijk dichtbij staat. Burgers hebben er echt invloed op, om te beginnen via verkiezingen. Dus we kunnen politici aanzetten tot verandering, bijvoorbeeld als het gaat om wetgeving die banken aanzet tot transparantie en een langetermijnperspectief. Zo komt de verandering van boven én beneden.”

Pakken

Bas Haring is filosoof maar heeft de nodige affiniteit met natuurwetenschap. Zo schreef hij in 2011 het boek ‘Plastic Panda’s’, een kritische zoektocht naar de waarde van natuur. “Natuurwetenschap zit me als gegoten. Dat geldt niet voor een vak als economie. Daarmee heb ik oorspronkelijk weinig op”, zegt hij. “Toch is juist dát het vak waar het de laatste jaren in de politiek en de media voortdurend om draait. Zeker sinds de kredietcrisis is alles economie. Ik vond het frustrerend om daar weinig van af te weten.”

Om iets aan zijn onwetendheid te doen, volgt Haring sinds een jaar aan de universiteit vakken economie en schreef hij gedurende een aantal maanden economiecolumns in de Volkskrant. Die columns werkt hij momenteel uit tot een boek. “Maar ik blijf een buitenstaander. En dat is ook de bedoeling. Tegelijkertijd besef ik dat ik bescheiden moet zijn als het gaat om mijn waarnemingen. Zeker ten aanzien van zoiets gespecialiseerds als de financiële sector, heb ik vooral eerste intuïties.”

Wat neemt buitenstaander Haring waar als hij kijkt naar banken en de financiële sector? “Als je geblinddoekt een bankgebouw binnen wordt gebracht en de blinddoek wordt daarna afgedaan, dan zie je binnen een paar seconden waar je bent. Bankiers zien er bijna allemaal hetzelfde uit en dragen dezelfde pakken. Het dragen van pakken is sowieso typerend voor bankiers en voor werknemers van andere instellingen in de financiële sector. Er zijn nog maar weinig beroepsgroepen waar het pak tot de standaarduitrusting behoort. Bij de meeste bedrijven en instellingen is het pak behoorlijk op zijn retour.”

Dropkraam

Dat er binnen banken een pakkencultuur heerst, is volgens Haring geen triviaal gegeven. “Het staat symbool voor de eenzijdige cultuur in de financiële sector. Eenzijdigheid binnen een bedrijfstak is in het algemeen niet goed. Het zou best kunnen dat meer diversiteit tot een stabieler financieel systeem leidt. Dat is een interessante hypothese. Bij een bepaalde mate van diversiteit is het systeem mogelijk minder kwetsbaar voor verstoringen.”

De tweede soort is de bankier die een bank vooral ziet als een instelling waar alles ten dienste staat aan het maken van zoveel mogelijk geld. Haring: “De kredietcrisis liet zien dat die tweede soort tamelijk dominant is. Of in elk geval: wàs.”

“Bij bankiers van de tweede soort moet ik vaak denken aan het bijbaantje dat ik ooit als middelbare scholier had. Ik werkte in de dropkraam op de markt. Van de eigenaar mocht ik zoveel drop eten als ik wilde. Hij zei: ons product is drop, dus is het goed dat je daar zelf ook van eet. Dat gevoel heb ik ook vaak bij bankiers: hun product is geld, dus hebben ze de neiging om daar zelf ook flink van te consumeren.”

Hoofdzakelijk zijn er in de waarneming van Haring dus twee soorten bankiers. “En dat is wel wat weinig. Ik kan me voorstellen dat zowel banken, hun klanten, de economie als de samenleving gebaat zijn bij meer diversiteit binnen banken. Meer culturen, meer verschillende soorten medewerkers: het is mogelijk dat banken dan minder snel te grote risico’s nemen en hun activiteiten beter spreiden. Gewoonweg omdat er dan intern meer discussie is en meer kritische vragen worden gesteld.”

Simpel ding

Het antwoord op de vraag wat een bank moet doen en juist moet laten, is in de ogen van Haring tamelijk eenvoudig. “Een bank is in wezen een simpel ding. Het moet zich grotendeels beperken tot het aantrekken van spaargeld en het verstrekken van krediet aan ondernemers en particulieren. Die taken moeten veilig en betrouwbaar worden uitgevoerd. Dat is de basis. Het lijkt me van belang dat banken die basisfuncties vervullen en zich niet toeleggen op allerlei andere taken, zoals risicovol beleggen op financiële markten.”

Beperken tot de basistaken brengt hem weer terug bij de transparantie van duurzame banken. Een bank die zich houdt aan zijn basistaken, zet een eerste stap naar openheid. Een dergelijke bank heeft met twee hoofdtaken in elk geval een tamelijk inzichtelijke structuur, nog los van de vraag hoe helder zo’n bank aan zijn klanten uitlegt welke ondernemers zij financiert. Haring: “Het zou goed zijn wanneer andere banken de transparante aanpak van duurzame banken langzamerhand gaan overnemen.”

Tobias Reijngoud, 2013

Prinses Irene: Veerkrachtig en verbonden

gepubliceerd in De Kleur van Geld, maart 2012

download hier het interview in pdf

Leven in verbondenheid met jezelf, met anderen, met de natuur en met de aarde. “Dat is de grote uitdaging waar ieder van ons voor staat”, zegt Irene van Lippe-Biesterfeld.

Prinses Irene zet zich al vele jaren in voor het herstellen van de relatie tussen mens en natuur. “De mens is wezenlijk onderdeel van de natuur”, zegt ze. “Dat besef is echter meer en meer verloren gegaan. We hebben een wijze van leven ontwikkeld die zich juist kenmerkt door afgescheidenheid. De banden met onszelf, met anderen en met de natuur zijn voor een belangrijk deel verloren gegaan.”

Afgescheiden leven duidt op een diep menselijke crisis, legt Irene uit. “Door die afgescheiden levenswijze zijn we op allerlei vlakken vastgelopen. Op persoonlijk vlak hebben we een manier van leven ontwikkeld die veelal gericht is op uiterlijkheden en geld verdienen. We leven, ook beroepsmatig, teveel vanuit rollen en vanuit wat van ons verwacht wordt, en te weinig vanuit het besef wie we werkelijk zijn en wat voor ons persoonlijk van waarde is.”

Ook op maatschappelijk niveau heeft de verbroken verbinding grote gevolgen, zegt Irene. “Het is de diepere oorzaak van de grote crises waar we vandaag mee kampen, zoals de klimaatcrisis, de financiële crises en de mondiale kloof tussen arm en rijk. Afgescheiden leven gaat ten koste van de basis van het leven op aarde, van de natuur en van mensen. Verbonden leven is daarentegen juist een vorm van werkelijk samen-leven.”

Persoonlijke moed

Leven in verbinding vraagt persoonlijke moed en leiderschap. “Het is als het overlopen van een brug naar een onbekend gebied. Dat kan beangstigend zijn en afschrikken. Ieder mens bevindt zich op een eigen plek voor, op of over de brug. Er zijn mensen die de brug en het onbekende gebied aan de overkant niet zien. Er zijn mensen die het wel zien, maar de brug niet op durven omdat ze de oude zekerheden niet kunnen loslaten. Er zijn mensen die de stap wagen en zich ergens op de brug bevinden. En tot slot zijn er mensen die vanuit de overkant van de brug leven, in verbondenheid met alle leven. Weten is dan voelen geworden: een leven van vanzelfsprekende verbondenheid.”

Het is van belang om niemand te veroordelen vanwege de stappen die hij al dan niet zet. Irene: “Oordelen en veroordelen is makkelijk, maar het werkt averechts. In mildheid leven met jezelf en de ander: dat is een veel grotere uitdaging. Maar het levert uiteindelijk wel meer op. Wie anderen wil aanmoedigen tot een bewuster leven, heeft de moed nodig om vanuit zijn eigen waarheid te leven en de ander te respecteren. Ook hier gaat het erom je met anderen te verbinden.”

Authentiek leven

Leven in verbinding met jezelf, met anderen en met de natuur: het is in de woorden van Irene ‘authentiek leven’. “Durven zijn wie je bent. Daar gaat het om”, zegt ze. “De weg naar bewustzijn is voor ieder van ons een andere. Bij de een is het een geleidelijk proces waarin het besef ontstaat wat werkelijk van belang is in het leven. Bij de andere kan sprake zijn van een persoonlijke crisis, zoals een ziekte of een scheiding. Een crisis is een verwarrende ervaring die mensen wakker kan schudden. Maar wakker worden kan ook door iets positiefs, zoals de geboorte van een kind of een indringend gesprek.”

Vaak gaat het ook om een natuurervaring. Irene: “De natuur is puur, eerlijk en zonder oordeel. Wie de rauwe echtheid van de natuur werkelijk binnenlaat, wordt van zijn stuk gebracht. Dat is vaak een indringende ervaring, in zekere zin dieper dan de manier waarop een mens je kan raken. Juist de eerlijkheid van een steen, van een bloem of van de regen is intens ontroerend.”

Hóe het bewustzijn ook ontwaakt, het komt steeds neer op een besef van ongemakkelijkheid, op het besef dat er iets niet meer klopt. Irene: “Je wordt jezelf ervan bewust dat je manier van leven niet meer overeenkomt met wat je werkelijk wilt en met wat werkelijk van waarde is. Je ziet jezelf in de situatie waarin je zit en beseft: dit wil ik niet meer. Deze relatie wil ik niet meer. Deze baan past me niet meer. Nu ik vader ben geworden wil ik werkelijk tijd en aandacht geven aan mijn kind.”

Vertrouwen

Hoewel authentiek leven moeilijk is en moed vraagt, ziet Irene dat steeds meer mensen juist deze keuze maken. “Daarom ben ik positief over de toekomst. Ik heb groot vertrouwen in de veerkracht en de creativiteit van mensen. Vooral onder jongeren merk ik een enorme behoefte om bewust te leven en te werken. Veel jongeren voelen zich verbonden met de wereld om hen heen. Ze nemen er verantwoordelijkheid voor. Ze beseffen dat de keuzes die ze dagelijks maken, invloed hebben op de samenleving en de aarde.”

Niet alleen onder jongeren, ook breder in de samenleving ontstaat een krachtige beweging gericht op bewust en duurzaam leven. Irene: “Het is de kunst die beweging in de toekomst verder te verbreden en te versterken. Nogmaals, niet door mensen te veroordelen. Dat werkt averechts en jaagt mensen in de gordijnen. Het komt er juist op neer om jezelf en de ander te respecteren.”

Wat ook niet helpt is zelfgenoegzaam achterover hangen. Irene: “Ieder van ons moet beseffen dat hij ‘er’ nooit is. Om terug te komen op de metafoor van de brug: er zijn steeds meer mensen die de brug hebben gevonden en die vormgeven aan een bewuste manier van leven. Het gevaar is dat bij hen een soort zelfvoldane houding ontstaat. Dat is jammer, want dan houden persoonlijke groei en bewustwording op. Je bent immers nooit aan het einde van de weg. Het is een continu en levenslang proces waarin je steeds meer bij jezelf probeert te komen en een vorm van leven probeert te ontwikkelen die past bij wie je eigenlijk bent.”

Positieve keuze

Op maatschappelijk niveau ziet Irene twee radicaal verschillende wegen naar de toekomst. “De ene is die van de verbinding, de ander die van de afgescheidenheid. Aan ons de keuze welke weg we nemen. Dat is geen vrijblijvende keuze. Integendeel: het is bepalend voor de toekomst van het leven op aarde.”

Kiezen we een afgescheiden leven, dan plegen we daarmee uiteindelijk roofbouw op de planeet, de natuur en het leven op aarde. “Dat is de weg van economische groei, materiële welvaart, concurrentie, vijandsbeelden, competitie en overheersing van de natuur. Ik ben er van overtuigd dat dat een doodlopende weg is.” Gaan we daarentegen voor de weg van de verbinding, dan kiezen we voor de toekomst. “Wie voor de weg van de verbinding kiest, voedt de samenleving. Het is een persoonlijke weg, maar wel een in verbinding met anderen. Die weg is positief, eeuwig en heeft misschien wel geen eindpunt.”

Tobias Reijngoud, 2012

Paul Gilding: "De grote crisis is een kans"

gepubliceerd in De Kleur van Geld (dec. 2011)

download het interview in pdf

‘De toekomst overkomt ons niet, we kunnen haar zelf vormgeven.’ Dat is de motiverende boodschap van Paul Gilding (1959), auteur van het overrompelende nieuwe boek The great disruption. Gilding was in de jaren negentig topman van Greenpeace en de afgelopen vijftien jaar duurzaamheidsadviseur van grote multinationals. Zijn boek is een fascinerende mengeling van slecht en goed nieuws. Het slechte nieuws: we staan aan de vooravond van de grootste crisis die de mensheid ooit heeft meegemaakt. Het wordt een mondiale orkaan die zal leiden tot economische en maatschappelijke ontwrichting. Het goede nieuws: de mensheid kan die crisis aan en komt er sterker uit.

We komen beter uit de crisis omdat we goed zijn in moeilijke tijden. ‘Dat heeft de geschiedenis bewezen’, zegt Gilding, die verbonden is aan het duurzaam leiderschapsprogramma van de universiteit van Cambridge. ‘De mens loopt niet voor niets al heel lang op aarde rond. Hij kan tegen een stootje.’ Gilding bestudeerde de Tweede Wereldoorlog als voorbeeld van de menselijke capaciteit om te reageren op een dramatische crisis. ‘Kijk naar de manier waarop de bevolking van Londen reageerde op de voortdurende Duitse bombardementen. Het bommentapijt haalde het beste in de mensen naar boven: men hielp elkaar door die donkere tijden heen. De samenleving bleek te beschikken over uitzonderlijk veel uithoudingsvermogen, inventiviteit, saamhorigheidsgevoel en moraal.’

Koningen en farao’s

De vergelijking tussen de Tweede Wereldoorlog en de crisis die ons nu te wachten staat, zal velen wellicht te ver gaan. Maar Gilding niet. Wie de Australiër hoort praten en wie zijn boek leest, wordt gedwongen om buiten de grenzen te treden van zijn eigen voorstellingsvermogen. Gilding: ‘Ook de omvang van het drama van de Tweede Wereldoorlog was in 1938 voor niemand voorstelbaar.’

eDe crisis die ons te wachten staat, is het gevolg van ons economisch model dat volledig op materiële welvaartsgroei is gebaseerd, zegt Gilding. Die groeiverslaving heeft in het Westen geleid tot extreme welvaart. ‘Onze grootouders en zéker de generaties voor hen, zouden met grote verbazing naar onze huidige rijkdom kijken. In hun ogen leven we als koningen en farao’s. We zijn van alle gemakken voorzien en al onze menselijke behoeften zijn bevredigd.’ En áls we ons al ergens zorgen over maken, zegt Gilding, dan is dat over de vraag of we ons door een hoge rentestand wel een groter huis of een verbouwing kunnen veroorloven. Of over de vraag of we hetzelfde welvaartsniveau kunnen handhaven nadat we met pensioen zijn gegaan. ‘En dat terwijl een paar generaties geleden niemand met werken stopte, unless they were dead.’

Roofbouw en vraatzucht

Onze extreme rijkdom is niet zonder consequenties. Gilding: ‘Uit onderzoek blijkt dat de wereldbevolking als geheel momenteel het equivalent van anderhalve aarde gebruikt om het welvaartsniveau op peil te houden. Anders gezegd: de aarde heeft anderhalf jaar nodig om de bronnen aan te vullen die wij in één jaar opmaken. We teren dus razendsnel in op onze reserves.’ En dat wordt nog veel erger, met een groeide wereldbevolking en een voortdurend toenemende welvaart. In 2050 hebben we vijf tot zes planeten nodig om onze vraatzucht te bevredigen. Gilding: ‘Tegen die tijd telt de aarde negen miljard inwoners. Als die allemaal hetzelfde welvaartsniveau zouden hebben zoals wij in het Westen, moet de wereldeconomie vijftien keer zo groot worden als die nu is.’

Maar dat kan niet. En dus gebeurt het niet. Gilding: ‘We hebben eenvoudigweg maar één aarde. Dus we kunnen niet jaar in jaar uit consumeren op een schaal waar vijf tot zes planeten voor nodig zijn. We’ll hit the ceiling.’

Die botsing, die great disruption, zal niet zachtzinnig zijn en leiden tot een decennialange periode van politieke, economische en ecologische instabiliteit. De aarde presenteert ons zo de rekening van onze roofbouw. Klimaatverandering is de belangrijkste factor achter die instabiliteit. Gilding: ‘De klimaatcrisis is het gevolg van overconsumptie en een economie die is geobsedeerd door groei en materiële vooruitgang.’

Wie een beetje oplet, ziet dat we vandaag de dag het begin van de crash meemaken. ‘Kijk naar de huidige hongersnood in de Hoorn van Afrika’, zegt Gilding. ‘Die wordt deels veroorzaakt door klimaatverandering en toenemende droogte. En kijk naar de overstromingen in Australië dit voorjaar. Dat waren de ergste die het land ooit heeft meegemaakt en een rechtstreeks gevolg van veranderingen van het klimaat. Of kijk naar de recente omwentelingen in de Arabische wereld. De maatschappelijke onrust daar is voor een belangrijk deel te verklaren door de snelle stijging van voedselprijzen. En die zijn op hun beurt weer deels terug te voeren op klimaatverandering en het verschuiven van klimaatzones.’

Grootschalige instabiliteit

Maar de problemen van vandaag zijn nog maar het begin van wat ons te wachten staat. Gilding: ‘Klimaatverandering zal leiden tot politieke en militaire spanningen tussen landen over voedsel en water. We zullen grote vluchtelingenstromen zien van mensen die worden verdreven van hun woongebieden vanwege extreme droogte of overstromingen.’ Geopolitieke instabiliteit kan ertoe leiden dat landen die sowieso al wankel zijn, zoals Pakistan, imploderen. ‘Dat kan vervolgens weer leiden tot andere, bijkomende gevaren’, aldus Gilding. ‘Instabiliteit van een kernmacht als Pakistan is letterlijk levensbedreigend.’

Het is een illusie om te denken dat de problemen zich voornamelijk zullen voordoen in arme en zwakke ontwikkelingslanden. ‘Het rijke Westen ontspringt de dans niet’, waarschuwt Gilding. ‘Dat zien we eigenlijk nu al: de economische groei in het Westen is min of meer tot stilstand gekomen. Dat zie ik als een teken dat we ons plafond hebben bereikt. Om de extreme welvaartsgroei van de afgelopen decennia te realiseren, hebben we letterlijk op de pof geleefd. We hebben gigantische hoeveelheden geld geleend en we hebben geconsumeerd ten koste van de aarde en het milieu. De economische en ecologische problemen van vandaag laten zien dat we aan het einde van die doodlopende weg zijn gekomen.’

Op zichzelf is het goed wanneer de economie niet meer groeit, meent Gilding. Want we moeten in de toekomst juist af van onze groeiverslaving en verering van economische ontwikkeling. ‘Maar een langdurige economische recessie leidt in eerste instantie wel tot werkeloosheid. En die veroorzaakt weer sociale spanningen in de samenleving en maatschappelijke onrust. Onrust kan vervolgens leiden tot opbloeiend nationalisme en de neiging om alles en iedereen van buiten vooral te zien als een bedreiging.’

Het rijke Westen ontkomt niet aan de grote crash, ook omdat dit deel van de wereld niet immuun voor de uitstraling van problemen die elders spelen. Integendeel. Gilding: ‘Globalisering heeft iedereen met iedereen verbonden. Als de graanoogst in de VS of in Rusland mislukt door extreme droogte of overvloedige regenval, leidt dat overal – en dus ook bij ons - tot stijgende voedselprijzen. En om terug te komen op de Arabische revoluties: stel dat er een opstand uitbreekt in Saudi-Arabië. Dat leidt vrijwel automatisch tot een mondiale economische crisis, vanwege de cruciale rol die dat land speelt bij de productie van olie.’

De onafwendbare crisis

We kunnen volgens Gilding de crisis niet meer voorkomen. Want we zijn de grenzen van het ecosysteem inmiddels gepasseerd. ‘De klimaatcrisis is onafwendbaar’, meent Gilding. ‘Ook klimaatwetenschappers zeggen dat we inmiddels te laat zijn om klimaatverandering nog te voorkomen. Klimaat en ecosysteem reageren met vertraging op de aanslagen die de mens pleegt. De mondiale temperatuur stijgt vandaag de dag als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen van enkele decennia geleden. Dus ook als we nu acuut stoppen met vervuilen, hebben we de komende decennia met de consequenties te maken van de ongebreidelde materiële groei in het verleden.’

Ruik de rozen

Maar er is, zoals gezegd, ook goed nieuws. Gilding: ‘De crisis zal het beste in de mens naar boven halen, zoals dat zeventig jaar geleden ook in Londen gebeurde. Als de mens met de rug tegen de muur staat, wordt hij innovatief, gaat hij samenwerken en kan hij zijn gedrag veranderen op een schaal die van te voren onvoorstelbaar leek. Ik voorspel dat we in twintig jaar naar een CO2-neutrale economie groeien.’ Het ontstaan van een duurzame economie is niet zozeer een keuze maar een verandering die ons wordt opgedrongen. ‘Zeker klimaatverandering dwingt tot verandering. Veranderen we niet, dan ziet het er somber uit voor het leven op aarde.’

Na de crisis ontstaat een economie die niet gebaseerd is op zoveel mogelijk consumeren, maar zich richt op de dingen waar we echt gelukkig van worden. ‘In de sociale wetenschappen is al lang bekend dat mensen gelukkig worden wanneer ze het gevoel hebben dat ze zich bewust zijn van de wereld om hen heen. Nemen ze de tijd om de rozen in de tuin te ruiken, of razen ze daaraan voorbij op weg naar hun werk?’

Uit onderzoek blijkt verder dat het geluksgevoel van mensen positief wordt beïnvloed als ze fysiek actief zijn en de tijd hebben om te studeren en zichzelf te ontwikkelen. Gilding: ‘Maar de meest bepalende factor voor een goed leven is het gevoel verbonden te zijn met anderen: met gezin, vrienden en de samenleving. Dat betekent dat we een economische en maatschappelijke structuur moeten ontwikkelen die deze sociale waarden versterkt en ons de kans geeft om veel tijd te besteden aan onze sociale omgeving. Bijvoorbeeld door minder te werken en minder geobsedeerd te zijn door een stijging van onze materiële welvaart, en juist meer tijd te nemen voor ons gezin en voor vrijwilligerswerk.’

Die nieuwe manier van leven zal uiteindelijk als een bevrijding voelen. Want het ongeremd najagen van meer, meer, meer, zoals we dat nu doen, is beklemmend. Een groot deel van onze welvaart is bovendien betaald met geleend geld: een hypotheek voor ons huis, een lening voor onze auto. Lenen dwingt ons tot hard werken om de lening weer terug te betalen. ‘Dus als je minder hoge eisen stelt aan je materiële welvaart, levert dat ruimte en tijd op voor dingen die werkelijk van waarde zijn’, zegt Gilding. ‘Je zou kunnen zeggen dat onze huidige manier van leven gebaseerd is op het volgende adagium: we buy stuff we don’t need, with money we haven’t got, to impress people we don’t like. Het is een bevrijding om daar niet langer aan mee te doen.’

Volgens Gilding zijn er overal initiatieven, bedrijven en financiële instellingen die nu al vormgeven aan de nieuwe werkelijkheid. ‘Ook tijdens de crisis zullen we niet alleen stagnatie zien, maar ook bedrijven en initiatieven die juist zullen groeien en zich ontwikkelen. Denk aan duurzame energie en ecologische landbouw. Dat zijn de groeimarkten van de komende decennia.’

Maar, zegt Gilding, ook een omslag naar duurzame energiehuishouding of ecologische landbouw alléén is onvoldoende om uit de great disruption te komen. ‘De noodzakelijke verandering is veel breder en ingrijpender dan alleen het verduurzamen van de economie. We moeten volledig af van een economisch systeem dat is gericht op groei en materiële vooruitgang. De opgave is om een economie te ontwikkelen die ruimte biedt aan de dingen die werkelijk van waarde zijn: verbondenheid met andere mensen en bewustzijn van de wereld om ons heen.’

Tobias Reijngoud

Jaap Seidell: "Bioboeren moeten de stad in"

gepubliceerd in: De Kleur van Geld, dec. 2013

De relatie tussen voeding en gezondheid is klip en klaar. Júist de biologische sector kan, met haar kennis van teelt en gewassen, mensen die ongezond eten in aanraking brengen met gezond voedsel. Dat zegt Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid aan de VU in Amsterdam.

Als het gaat om gezondheid en voedsel, constateert Jaap Seidell een groeiende tweedeling in de samenleving. “Aan de ene kant is er een relatief kleine groep voorlopers bewust met voeding bezig. Dat zijn niet alleen mensen die biologisch eten, maar ook consumenten die op een andere manier zorgen voor een gebalanceerde maaltijd.”

“Aan de andere kant zien we een grote groep mensen met een ongezond levenspatroon. Mensen die te zout en te vet eten, en regelmatig naar snacks of kant-en-klaar-maaltijden grijpen. Bewoners van achterstandswijken zijn in die tweede groep oververtegenwoordigd.”

De voedingsindustrie speelt handig in op de relatie tussen voeding en gezondheid. Maar de grote groep mensen die zich niet goed weet te voeden, wordt volgens Seidell niet bereikt. Dat is kwalijk, vindt de hoogleraar. “Want het probleem is groot. Maar twee procent van de kinderen in Rotterdamse achterstandswijken eet voldoende verse groente. En Rotterdam is geen uitzondering, zo blijkt uit landelijke cijfers. Slechts tien procent van de vrouwen en zes procent van de mannen eet de dagelijks aanbevolen hoeveelheid fruit. En maar vijf procent van de consumenten eet voldoende groente. Van de kinderen tussen zes en achttien jaar eet slechts vijf procent dagelijks genoeg fruit. Deze gemiddelden gelden voor de gehele bevolking, niet alleen voor mensen in achterstandswijken. Maar die laatste groep trekt het gemiddelde wel omlaag.”

Verbinden

Dat bewoners van achterstandswijken ongezond eten is deels een kwestie van geld. “Maar het komt ook door gebrek aan kennis en ervaring”, zegt Seidell. “Dat bedoel ik heel letterlijk. Uit onderzoek blijkt dat veel basisschoolkinderen een tomaat niet herkennen. Die hebben ze nog nooit gezien. Ze weten ook niet waar de melk vandaan komt of hoe een aardappel groeit.”

“Juist de biologische sector zou iets aan die kennisachterstand kunnen doen. Zo zouden bioboeren zich kunnen verbinden met achterstandswijken, om samen met bewoners projecten op te zetten voor stadslandbouw. Daarmee brengen ze de bewoners – oud en jong- in aanraking met natuur en gezond voedsel. Als je mensen op die manier helpt bij het verbouwen van gezonde voeding, kunnen ze dat op den duur zelf. En nog belangrijker: zo ontwikkelen ze meer kennis en een steviger bewustzijn rond voedsel. Dat zal er ook toe leiden dat ze andere keuzes gaan maken in de winkel.”

Júist biologische boeren zijn uitermate goed toegerust om aan dat bewustzijn te werken en mensen te begeleiden bij stadslandbouwprojecten, zegt Seidell. “Zij weten als geen ander hoe je op een relatief klein stuk grond met eenvoudige middelen gewassen kunt verbouwen. Wie heeft die kennis tegenwoordig nog in onze samenleving? Grootschalige, reguliere land- en tuinbouwbedrijven zijn gericht op kosteneffectieve productie. Dat is een totaal andere benadering dan wat nodig is in kleine projecten in de stad.”

Seidell ziet de afgelopen jaren diverse landbouwprojecten ontstaan in de stad. “Stadslandbouw is een trend. Biologische boeren sluiten zich aan, want zonder hun kennis lukt het vaak niet om de tuinen te onderhouden. Maar hoewel er steeds meer van dergelijke projecten starten, blijven het vooralsnog geïsoleerde voorbeelden. Het is goed als bioboeren structureler aandacht zouden hebben voor het ontwikkelen van kennis rond voedsel en gezondheid bij mensen die ongezond leven.”

Eten op school

Dat is overigens niet alleen een taak van boeren, onderstreept Seidell. “Ook de andere spelers in de biologische sector, zoals winkeliers en leveranciers, kunnen meer doen. Bijvoorbeeld door met scholen en verzorgingstehuizen afspraken te maken over de levering van gezonde producten.”

Op dat vlak is de afgelopen jaren een aantal mooie projecten ontstaan, weet Seidell. “Zo is er in Amsterdam-West een school die elke dag voor 800 leerlingen groente inkoopt bij een biologische boer uit de regio. Op die manier verbouwen de leerlingen weliswaar niet zelf de groente, maar komen ze er wel mee in aanraking. Ze gaan ook een aantal keren met de klas op bezoek bij de boer.”

Seidell is zelf betrokken bij projecten op basisscholen waar moeders onder schooltijd maaltijden bereiden voor de leerlingen. Dit doen ze onder begeleiding van koks die werken met verse producten. “Ook dat soort projecten is enorm belangrijk”, zegt de hoogleraar. “De moeders worden gestimuleerd om zelf te koken en gezond eten op tafel te zetten. Dat gaan ze hopelijk ook thuis vaker doen. En de leerlingen zien hoe hun maaltijd tot stand komt.”

Dit soort initiatieven is hoopgevend en versterkt de kennis en het bewustzijn rond voedsel. Seidell: “Maar net als bij stadslandbouw gaat het vooralsnog om tamelijk incidentele en toevallige projecten. De biologische sector heeft er nog niet structureel aandacht voor en investeert te weinig in het bereiken van de grote groep ongezond levende consumenten. Terwijl dat in mijn ogen wel zou moeten.”

Want Seidell is ervan overtuigd dat de samenleving daar behoefte aan heeft. “De levensverwachting in achterstandswijken is vaak fors lager dan gemiddeld. Neem het tamelijk rijke Amsterdam-Zuid en het veel armere Amsterdam-West. Die twee wijken liggen vlak tegen elkaar aan, maar het verschil in levensverwachting is 15 jaar.”

“Die grote verschillen komen deels door ongezonde voeding. Meer kennis rond gezonde voeding is dus letterlijk van levensbelang. Als we daarin investeren, binden we als samenleving ook de strijd aan met de epidemie aan chronische ziekten, zoals diabetes, hart- en vaataandoeningen en bepaalde vormen van kanker. Die zijn gedeeltelijk het gevolg van overgewicht en slechte voeding.”

Cohesie

Goed eten, zelf koken en groente verbouwen hebben niet alleen een positief effect op de gezondheid, weet Seidell. “Als het gaat om kinderen, zijn er aanwijzingen dat de leerprestaties verbeteren wanneer ze zich beter voeden. En wat betreft werken in een stads- of schooltuin: kinderen en volwassenen komen daardoor meer buiten. Dat is sowieso gezond. Bovendien geeft werken in een tuin lichaamsbeweging. Ook dat is positief voor de fysieke en geestelijke gezondheid.”

Maar er is meer, zegt Seidell. “Neem het samen onderhouden van een stadstuin. Uit onderzoek blijkt dat daardoor de sociale cohesie in de wijk wordt versterkt. Want door zo’n project leren mensen elkaar kennen. Ze dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dat leidt tot een beter woon- en leefklimaat.”

Vaak nemen criminaliteit en vandalisme in een wijk af op het moment dat bewoners zich meer met elkaar en met hun omgeving verbonden voelen. Seidell: “De samenleving wordt sterker en gezonder van projecten die de sociale binding versterken. Dat is een prachtige stimulans voor de biologische sector om zich er voor in te zetten.”

Tobias Reijngoud

Hans Biesheubel: "De Ondernemer moet het zelf doen"

gepubliceerd in: De Kleur van Geld, 2013

download het artikel in pdf

Wie als ondernemer ook in de toekomst succesvol wil zijn, moet zorgen dat duurzaamheid een vast een onderdeel is van zijn manier van werken. Dat is de overtuiging van Hans Biesheuvel, voorzitter van MKB-Nederland.

“Juist een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf kent als geen ander het belang van brede en integrale duurzaamheid. Hij heeft vaak directe en persoonlijke relaties met zijn klanten en zijn personeel. Hij snapt dat als hij zijn bedrijf in de toekomst verder wil ontwikkelen, juist het versterken van die verbindingen cruciaal is.” Dat zegt Hans Biesheuvel, die als voorzitter van de belangenorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf ruim 150.000 bedrijven vertegenwoordigt.

In de ogen van Biesheuvel gaat duurzaamheid vooral over de vraag in hoeverre een ondernemer actief vormgeeft aan de toekomst. Biesheuvel: “Natuurlijk horen er ook aspecten bij als energiezuinig produceren en zo weinig mogelijk restproducten weggooien. Maar wat mij betreft zijn dat er slechts onderdelen van. Uiteindelijk draait het om het versterken van je weerbaarheid en je aanpassingsvermogen, zodat je als ondernemer kunt inspelen op een snel veranderende wereld. Dat doe je vooral door waardevolle verbindingen aan te gaan met anderen: met je klanten en met collega-ondernemers. En door te investeren in de betrokkenheid, kennis en ontwikkeling van je personeel.”

Deze integrale benadering is essentieel voor de toekomst van een onderneming, meent Biesheuvel. “Want wil je als ondernemer in de toekomst succesvol zijn, dan moet duurzaamheid tot de kern en het karakter van je bedrijf horen.”

Initiatiefrijk en energiek

Voor de ontwikkeling van een bedrijf, is bancaire financiering vaak onontbeerlijk. “En op dat vlak zitten we in een lastige tijd. Veel banken zijn terughoudend bij het verstrekken van krediet. Ik hoop dat bankiers en ondernemers elkaar de komende jaren makkelijker weten te vinden en elkaars taal weer leren spreken.”

Ondernemers en bankiers zouden elkaar weer meer als partners moeten zien, meent Biesheuvel. “Een bankier is voor een ondernemer een waardevolle adviseur. Maar omdat het bij banken tegenwoordig vaak vooral over risico’s gaat en niet over kansen, zijn bankiers en ondernemers moeilijker in staat om samen op te trekken. Bankiers en ondernemers hebben tegenwoordig een wat moeizaam huwelijk met elkaar.”

Biesheuvel snapt banken overigens wel, zegt hij. “Want het is logisch dat je in lastige tijden terughoudend bent met kredieten. Maar aan de andere kant zouden bankiers de ruimte moeten geven voor gesprekken over mogelijkheden en over ondernemerschap. Mijn oproep aan hen: praat ook over kansen, niet alleen over risico’s.”

Veel ondernemers in het MKB zijn positief en toekomstgericht bezig, meent Biesheuvel. “Maar er is meer nodig. Zeker in deze economisch lastige tijden zijn ondernemers vaak gericht op vandaag en morgen. De verdere toekomst is niet in beeld. Als ondernemersorganisatie ondersteunen we hen bij het verleggen van hun horizon. Bijvoorbeeld door ondernemers op allerlei manieren informatie aan te reiken. Zo hebben we de MKB Servicedesk en geven we boeken en brochures uit over onderwerpen zoals het aanboren van nieuwe markten en het succesvol aanvragen van bancair krediet. Verder brengen we ondernemers samen zodat ze elkaar kunnen inspireren. Dat gebeurt bijvoorbeeld begin april tijdens de bijeenkomsten die we organiseren in de Week van de ondernemer.”

Succesvol land

De economische crisis leidt tot onzekerheid en ontevredenheid bij ondernemers, zegt Biesheuvel. “Er is ook gemopper op overheidsmaatregelen en lastenverzwaringen. Die ontevredenheid is soms terecht, soms onterecht. Maar hoe het ook zij, ik denk niet dat we met dit land verder komen als we blijven stilstaan bij problemen en onzekerheden. Nederland is een zeer succesvol land met een sterke economie en geweldige kansen. Volgens het World Economic Forum is ons land de op vier na meest concurrerende economie van de wereld. We hebben een ijzersterke positie als exportland en zijn de op één na grootste exporteur van agrarische producten ter wereld. Als je het zo bekijkt, is er weinig reden voor somberheid. Het is belangrijk dat ondernemers de mouwen opstropen en ons land door de economische crisis heentrekken.”

En dat doen ondernemers ook, is de ervaring van Biesheuvel. “Een ondernemer is per definitie initiatiefrijk en energiek. Hij weet als geen ander dat hij het zelf moet doen. Juist hij is in staat om vorm te geven aan een stevige en duurzame toekomst.”

Dat geldt voor ondernemers in het algemeen, en zeker voor MKB’ers. Biesheuvel ziet de toekomst van het MKB dan ook positief in. “Er liggen enorme kansen, bijvoorbeeld op het gebied van de export”, zegt hij. “Ik was onlangs op werkbezoek in Brazilië. Dat is een van de belangrijkste opkomende economieën en een enorme afzetmarkt voor producten. Toch is de Nederlandse export naar dat land nog relatief beperkt. De groeipotentie is dus enorm.”

Een land als Brazilië is ook relevant voor het MKB, meent Biesheuvel. “Want de multinationals van de toekomst zijn kleine ondernemingen. Door slim gebruik te maken van internet kunnen ook kleine bedrijven tegenwoordig overal ter wereld klanten bereiken. Om internationaal actief te zijn heb je niet langer een groot hoofdkantoor nodig. Ik ken in Den Haag een oude vulpennenwinkel. Vroeger was het een zaak die alleen de lokale markt bediende. Inmiddels verkopen ze hun pennen over de hele wereld via hun webshop. Deze winkel en andere vergelijkbare ondernemingen zijn inspirerende voorbeelden. Ze geven actief en innovatief vorm aan de toekomst.”

Tobias Reijngoud, 2013

Ambtenaar tijdens loopbaan steeds minder vrijgevig

gepubliceerd in nrc-next, januari 2011

Jonge ambtenaren geven een eenmalig, financieel extraatje eerder weg aan een goed doel dan jonge mensen in het bedrijfsleven. Maar het idealisme van ambtenaren houdt in de loop van hun carrière geen stand, blijkt uit recent promotieonderzoek.

Mensen die ervoor kiezen om bij de overheid te gaan werken, doen dat vaak uit idealistische motieven. Ze willen maatschappelijk relevant werk doen. Maar dat idealisme slijt met de jaren. Hoe langer iemand bij de overheid werkt, hoe minder idealistisch hij wordt. Dat blijkt uit een onderzoek waar econome Margaretha Buurman (38) morgen op promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Buurman onderzocht wat drieduizend werknemers bij de overheid en in het bedrijfsleven deden met een klein, eenmalig financieel extraatje. Jonge ambtenaren die tevreden waren met hun salaris, kozen er relatief vaak voor om het geld te besteden aan een goed doel, terwijl jonge werknemers in het bedrijfsleven er liever een staatslot voor kochten. Maar dat beeld is precies andersom bij werknemers met een langere carrière achter de rug.

Hoe verklaart u die verandering?

,,Uit mijn onderzoek blijkt dat ambtenaren die niet tevreden zijn over hun salaris, vaak vinden dat ze met hun werk al wel genoeg doen voor de maatschappij. Bijna zes op de tien ambtenaren vinden dat ze te weinig verdienen in relatie tot het werk wat ze doen. En dus zijn ze minder snel bereid om een extraatje aan een goed doel weg te geven.”

Zijn jonge ambtenaren dan wel tevreden over hun salaris?

,,Het gaat om motivatie. Uit buitenlandse studies blijkt dat jonge mensen die ervoor kiezen om in de publieke sector te gaan werken, dat vaak heel bewust doen. Mensen willen werk doen met een duidelijke maatschappelijke waarde. Het idealisme bij jonge ambtenaren kan blijkbaar zo sterk zijn dat ze ook een eenmalig extraatje graag weggeven. Maar dat idealisme neemt dus in de loop van de tijd af. Er bestaat een Vlaams onderzoek waaruit blijkt dat de intrinsieke werkmotivatie bij ambtenaren in de loop van hun carrière afneemt. Ze worden steeds meer gemotiveerd door factoren als baanzekerheid.”

Hoe komt dat?

,,Het zou teleurstelling kunnen zijn. Maar ook groeiende realiteitszin. Neem een uitkeringsconsulent bij de sociale dienst. Zo iemand gaat daar bijvoorbeeld werken om iets te doen voor mensen die het niet breed hebben. Daarbij toont hij zijn menselijke gezicht en is hij niet al te streng bij het beoordelen van zijn cliënten. Hij tilt er bijvoorbeeld niet vreselijk zwaar aan wanneer een cliënt zich niet strikt houdt aan zijn sollicitatieplicht en hij gaat in dat geval niet direct over tot het instellen van sancties, zoals het korten van de uitkering. Maar in de loop van de tijd ontdekt hij dat die cliënt een heel andere perceptie heeft van de werkelijkheid en juist vindt dat de consulent wél heel streng is. Die ontdekking kan demotiverend werken.”

Hoe kan een manager of afdelingshoofd zijn mensen het beste motiveren?

,,Het helpt als je je mensen bewust beloont. Dat kan financieel, door ze af en toe iets extra’s te geven. Maar het kan ook gewoon met een schouderklopje. Met dat soort middelen kan een baas een werknemer ook stimuleren om iets te doen wat hij uit zichzelf misschien niet snel oppakt. Zoals streng zijn bij het beoordelen van uitkeringsaanvragen. Maar daar zit ook een risico aan. Uit mijn onderzoek blijkt dat als je werknemers stimuleert om dingen te doen die ze uit zichzelf niet oppakken, ze hun werk minder leuk gaan vinden. Dat moet je dan weer compenseren met bijvoorbeeld een hoger salaris. Bovendien heb je de kans dat mensen op termijn gaan omkijken naar een nieuwe baan.”

Tobias Reijngoud

Philips Huff: Dagen van gras

gepubliceerd in nrc-next, dec. '09

Philip Huff (25) publiceerde dit najaar zijn debuutroman 'Dagen van gras' bij De Bezige Bij.

Waar gaat de roman over?

,,De hoofdpersoon is de achttienjarige Ben. Hij woont in een steunwoning in Amsterdam en vertelt in het boek over zijn jeugd in het oosten van het land. Daar trok hij altijd op met Tom, zijn beste vriend. Tom komt uit de grote stad maar is met zijn ouders aan het eind van de onverharde plattelandsweg komen wonen waar ook het ouderlijk huis van Ben aan ligt. Tom is een durfal, Ben is introverter. Maar hij laat zich opzwepen door Tom. Samen stelen ze de trekker van boer Bouman, roken ze een sigaretje en gaan ze blowen. Tot Ben een psychose krijgt door overmatig drugsgebruik. Hij belandt eerst in een kliniek in Zwolle en daarna in een steunwoning in Amsterdam. Het boek is deels autobiografisch maar ik heb ook schaamteloos veel gejat uit het leven van vrienden."

Hoe bent u schrijver geworden?

,,Ik schrijf al sinds mijn pubertijd. Eerst gedichten voor de meisjes op de middelbare school die ik niet kon krijgen. Later korte verhalen. Vorig jaar heb ik een van die verhalen ingestuurd naar literair tijdschrift De Gids. Het werd geplaatst en binnen een week kreeg ik mails van drie uitgevers met de vraag of ik meer verhalen had liggen. Uiteindelijk ben ik bij De Bezige Bij terechtgekomen."

Bent u bezig met een nieuw boek?

,,Ik werk aan een tweede roman. Want zo is het precies: schrijven is werken. Ik zie het als een project waar ik elke ochtend vier uur aan werk. ‘Dagen van gras' was een project van negen maanden. Het schrijven van mijn nieuwe boek zou wel eens wat langer kunnen duren."

Tobias Reijngoud

Communiceer dat orgasme!

gepubliceerd in NRC Handelsblad, 20 januari 2007

Ook dit jaar dingen Nederlandse onderzoekers naar de Academische Jaarprijs: de trofee voor wetenschappers die hun diepzinnige inzichten weten te vertalen voor een breed publiek. Juryleden Rick van der Ploeg en Adriana Esmeijer over het belang van de prijs en wetenschapscommunicatie. ,,Een wetenschapper die publiceert in massamedia wordt bekeken alsof hij niet helemaal is geslaagd.”

De Academische Jaarprijs is bedoeld om wetenschappers te motiveren hun onderzoek voor een breed publiek te vertalen. Maar is de Nederlandse universitaire wereld daar wel aan toe? ,,Een wetenschapper die veel energie steekt in het populariseren van zijn onderzoek, wordt in Nederland al snel niet meer zo serieus genomen”, zegt Rick van der Ploeg, juryvoorzitter van de Academische Jaarprijs en hoogleraar economie in Florence. ,,Wetenschappers beoordelen zichzelf en elkaar vooral op de hoeveelheid wetenschappelijke publicaties in vooraanstaande tijdschriften als Nature en Science. Publiceren in massamedia wordt een beetje meewarig bekeken. Alsof je als wetenschapper niet helemaal bent geslaagd. Nederlandse wetenschappers staan internationaal hoog aangeschreven, daarom is het jammer dat ‘de man in de straat’ weinig weet van hun resultaten. Wetenschappers horen onze nationale helden te zijn.”

Er zijn weliswaar voldoende wetenschappers die regelmatig in de media optreden, ,,maar vaak niet in eerste instantie vanwege hun onderzoek”, zegt Van der Ploeg. ,,Neem Ronald Plasterk. Internationaal bezien een vooraanstaand bioloog, maar in Nederland vooral bekend vanwege zijn columns in Buitenhof en zijn mediagenieke uitspraken over actuele, politieke thema’s die niets met zijn vak te maken hebben. Er is een markt voor meninkjes, niet voor wetenschap.” Van der Ploeg is zelf ook een vooraanstaand wetenschapper die regelmatig in de media optreedt. Maar zijn bekendheid dankt hij misschien vooral aan het feit dat hij in het tweede paarse kabinet staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen was. ,,Ik probeer de helft van mijn tijd als hoogleraar te besteden aan het uitventen van mijn onderzoek. Maar ik merk zelf hoe lastig dat is, want een groot deel van mijn communicatieactiviteiten speelt zich toch af binnen de academische wereld, in de vorm van lezingen en gastcolleges.”

Maar er is méér aan de hand dan een minachting voor popularisatie in de wetenschappelijke wereld. Media staan zelf ook niet te springen om wetenschappers uitgebreid aan het woord te laten. ,,Dat geldt in ieder geval voor de alfawetenschappen. Daar is buitengewoon weinig aandacht voor in wetenschapskaternen van kranten en tijdschriften”, meent Adriana Esmeijer, jurylid van de Academische Jaarprijs en directeur van het Prins Bernhard Cultuurfonds. ,,Uit mijn promotieonderzoek eind jaren negentig bleek dat veel wetenschapsjournalisten alleen exacte vakken beschouwen als ‘echte wetenschap’. Vakken als letteren en kunstgeschiedenis worden niet helemaal serieus genomen. Dat is een erg beperkte opvatting van wetenschap.”

,,Mensen worden mondiger als ze kennisnemen van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Dat is het belang van wetenschapscommunicatie”, aldus Esmeijer. ,,Neem de inzending voor de Academische Jaarprijs van de universiteit van Maastricht over de onbetrouwbaarheid van ooggetuigen bij rechtszaken. Dat onderzoek maakt duidelijk dat onze herinnering een wankele bron van informatie is. Het is belangrijk dat burgers daarover worden geïnformeerd, zodat ze zich een mening kunnen vormen over juridische uitspraken.” Van der Ploeg vult aan: ,,Een mens kan van allerlei dingen genieten. Van een schilderij, een natuurgebied, een orgasme. Wetenschap past ook in dat rijtje, maar ontstijgt het tegelijkertijd. Het moment dat je als onderzoeker ineens iets doorziet, is overweldigend. Een wetenschappelijk orgasme. Een wetenschapper die niet communiceert over zijn inzichten, geeft anderen niet de kans om zelf ook dat overweldigende moment te beleven waarop het kwartje valt. Dat is kwalijk. Want hoe kun je leven zonder dat gevoel van kwartjes vallen te ervaren? Dat is als een leven zonder seks.”

In Angelsaksische landen is veel meer aandacht voor het populariseren van onderzoek, zowel bij wetenschappers als bij de media. Wetenschappers in de Verenigde Staten moeten, meer dan in Nederland, concurreren om onderzoeksgelden en subsidies. Daardoor worden ze gedwongen om hun onderzoek over het voetlicht te brengen. Media-aandacht helpt daarbij. ,,Studenten in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië krijgen vanaf het begin van hun studie presentatietrainingen”, zegt Van der Ploeg. ,,Ze leren hun onderzoek te vertalen naar de taal van het brede publiek. Er heerst een presentatiecultuur. Die moet in Nederland nog van de grond komen.”

De Academische Jaarprijs is een van de initiatieven om dat te bereiken. ,,Maar er is nog een lange weg te gaan. Dat blijkt alleen al uit het feit dat het aantal inzendingen voor de prijs met eenentwintig dit jaar tegenvalt”, aldus Esmeijer. ,,De meeste inzendingen zijn vanuit wetenschappelijk oogpunt uitstekend, maar de communicatieprojecten zijn vaak ronduit teleurstellend. Veel komen niet verder dan het voorstel dat men ‘een website gaat maken’. Niet erg creatief. Misschien is het een idee wanneer wetenschappers vaker zouden samenwerken met goede journalisten om zo het onderzoek te vertalen naar een breed publiek. Toch zijn ook Nederlandse wetenschappers in staat om de vertaling naar een groot publiek te maken. In het kinderprogramma Het Klokhuis zie ik regelmatig mooie voorbeelden van ingewikkeld wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgelegd aan jonge kinderen. Misschien moeten wetenschappers daar wat vaker naar kijken, dat brengt ze mogelijk op ideeën.” Van der Ploeg vult aan: ,,Of neem een voorbeeld aan Chriet Titulaer. Over hem wordt altijd een beetje lacherig gedaan, maar die man kan de wetenschap wel over het voetlicht brengen. Een ander voorbeeld is kunsthistoricus Henk van Os. Hij vertelt altijd zeer enthousiast over zijn vak en kan de vertaalslag maken naar het grote publiek.”

Van de eenentwintig inzendingen heeft de jury er zeven genomineerd voor de Academische Jaarprijs. ,,We hebben allereerst gekeken naar de originaliteit en kwaliteit van het onderzoek, pas in tweede instantie hebben we de communicatieprojecten beoordeeld”, zegt Esmeijer. ,,De vraagstellingen moeten prikkelend zijn, de antwoorden verrassend. Een mooi voorbeeld van origineel onderzoek is de inzending van de Universiteit Utrecht over klimaatveranderingen die 55 miljoen jaar geleden speelden. Uit dat onderzoek blijkt dat er ook toen sprake was van een broeikaseffect, maar dan met volledig natuurlijke oorzaken. Dat werpt een ander, verrassend licht op de menselijke oorzaken van de huidige klimaatveranderingen.” Van der Ploeg: ,,We willen aangestoken worden door de passie en het enthousiasme van de onderzoekers. De wil om hun kennis over het voetlicht te brengen moet van ze afspatten. De inzending over de toepassing van slangengif in medicijnen is daarvan een mooi voorbeeld. Freek Vonk, een jonge, energieke bioloog van de Universiteit Leiden, is de spil van het onderzoek. Voor zijn experimenten vangt hij slangen met blote handen, als een soort Crocodile Dundee. Dat is spectaculair, verrassend en enthousiasmerend.”

Tobias Reijngoud

Geen kinderen tussen de kruisraketten

gepubliceerd in nrc-next, april '08

Anne-Mariken Raukema (46) heeft geen kinderen. Dat was een bewuste keus.

Waarom hebt u er voor gekozen om geen kinderen te nemen?

,,Bij mij speelde altijd de tegenovergestelde vraag: waarom zou ik wél kinderen willen? Ik heb eigenlijk nooit een kinderwens gehad. Het was gewoon geen onderwerp in mijn leven. Ik heb nooit het gevoel gehad dat kinderen als vanzelfsprekend bij het leven zouden horen. Mijn tijd en energie besteed ik liever aan andere zaken, zoals mijn werk, vrienden en mijn relatie.”

Werk en vrienden kunnen ook samen gaan met kinderen.

,,Dat is waar maar ik hecht duidelijk aan vrijheid. Ik wil ’s avonds thuis kunnen komen op een tijd die mij schrikt, zonder dat daar allerlei dingen voor moeten worden geregeld. Die ongebondenheid vind ik belangrijk en daar passen kinderen niet echt bij. Bovendien had ik moeite met het idee om een kind neer te zetten in onze maatschappij. Begin jaren tachtig was ik in de twintig, de leeftijd waarop heel wat vrouwen gaan nadenken over kinderen. Het was de tijd van discussies over het al dan niet plaatsen van kruisraketten in Nederland. Dat was geen wereld voor een kind, vond ik.”

Die kruisraketten zijn er niet gekomen.

,,Maar vandaag zijn er weer andere problemen. Als ik ’s middags langs een schoolplein fiets schrik ik soms van de manier waarop kinderen met elkaar omgaan en wat ze tegen elkaar schreeuwen. Het is behoorlijk ruw en grof. Als ouder zou ik daar moeite mee hebben.”

Hoe keek uw omgeving tegen uw keuze aan?

,,Dat was nooit een probleem. Veel van mijn vrienden hebben geen kinderen, dat selecteert zich min of meer vanzelf uit. Mensen met jonge kinderen gaan natuurlijk snel om met andere ouders. Ze ontmoeten elkaar bij de crèche of op het schoolplein. Ze hebben vergelijkbare levens die soms lastig zijn te combineren met het leven van mensen zonder kinderen. Een aantal van mijn vrienden heeft inmiddels pubers of zelfs al bijna volwassen kinderen. Ze zijn minder gebonden en daardoor heb ik met hen weer vaker contact.”

Welke invloed had de keuze om geen kinderen te nemen op uw financiële situatie?

,,Dat kan ik niet precies zeggen omdat ik niet weet wat kinderen kosten. Ik hoor wel altijd dat kinderen een behoorlijke kostenpost zijn. Maar ik neem aan dat het grotendeels wordt bepaald door de keuzes van de ouders. Je kunt kinderen natuurlijk zo duur en goedkoop op laten groeien als je zelf wilt.”

Tobias Reijngoud